Mondgewoonten hebben invloed op de stand van het gebit en kaak, het spreken, het gehoor en de gezondheid.
Veel afwijkende mondgewoonten zijn aangeleerd of het gevolg van een tijdelijke beperking bijvoorbeeld een slechte neusdoorgankelijkheid bij verkoudheid, allergieën of vergrote amandelen. Nadat de beperking is opgeheven, blijft de afwijkende mondgewoonte bestaan.
Afwijkende mondgewoonten (aangeboren)
Er kan sprake zijn van een organische oorzaak.
Bijvoorbeeld: door een stoornis in de vorm van het spraakapparaat zoals lip- en/of gehemeltespleet ontstaan slikproblemen en verstoorde lipsluiting.
Door lage spierspanning als gevolg van een neurologische stoornis ontstaat vaak open mondgedrag en soms kwijlen. Ook slikt het kind dan vaak met de tong onder in de mond of tussen de tanden.
Bij kinderen met het downsyndroom zien we ook tandenknarsen en verminderde spierspanning, de tong is weinig beweeglijk en ligt voorin de mond.
Afwijkende mondgewoonten en orthodontie
Afwijkende mondgewoonten, zoals bijvoorbeeld zuigen, tongpersen of open mondgedrag, kunnen het effect van een orthodontische behandeling tenietdoen. Om deze reden is het belangrijk dat afwijkende mondgewoonten worden afgeleerd voordat orthodontie plaatsvindt.
-
Habitueel mondademen is de gewoonte om in rust de lippen niet te sluiten, waarbij er niet door de neus wordt geademd.
Is de neusdoorgang onvoldoende bijvoorbeeld door verkoudheid of allergieën dan wordt tijdelijk meer door de mond geademd.
Als dit mondademen blijft bestaan terwijl de neus weer doorgankelijk is, spreken we van habitueel mondademen.
- Slappe lipspieren: wanneer er steeds door de mond wordt geademt, wordt er minder geslikt en kunnen de mondspieren verslappen.
- Oorontstekingen: de mond droogt uit. Er wordt minder geslikt. Met als gevolg dat de buis van Eustachius, de verbinding tussen neusholte en het oor, te weinig wordt geopend. De kans op oorontstekingen neemt hierdoor toe.
- Verkoudheden: tijdens het mondademen wordt de lucht in de neusholte niet gefilterd en verwarmd. De lucht in de neusholte wordt onvoldoende ververst waardoor virussen en bacterieën kunnen toeslaan. Dit veroorzaakt dat het kind vaker verkouden is.
- Verkeerd slikken: door de openmond ligt de tong vaak onder in de mond, tegen de ondertanden of de onderlip. Het kind slikt met de tong tegen of tussen de tanden.
- Uitspraak: de verkeerde tongpositie heeft tot gevolg dat het kind veel klanken uitspreekt met de tong tegen of tussen de tanden (slissen).
- Gebitsafwijking: negatief gevolg voor de ontwikkeling van de kaken en het gebit.
- Verwijzen naar een logopedist.
- Let in de klas op de lipsluiting en neusademhaling:
-
Enkele tips en oefeningen voor de lipsluiting.
- Neurie om de beurt een liedje en laat de ander raden welk liedje het is.
- Oefen ’t vasthouden van een spatel dwars tussen de lippen en niet tussen de tanden (bijv. tijdens tv-kijken of voorlezen).
- Lees een verhaal voor, maar stop als het kind de lippen van elkaar heeft. Lees pas verder als het kind de mond weer dicht heeft. (Spreek dit wel van tevoren af!)
- Oefen tijdens de maaltijd het kauwen met de lippen op elkaar.
- Train de mond dicht te doen na het praten door middel van spelletjes. Bijv. memory en kwartetten: plaatje benoemen en meteen de mond dichtdoen.
- Zuigoefeningen: drinken door een rietje, papiertje tegen een rietje aanzuigen.
- Blaasoefeningen: kaarsje uitblazen, ballonnen opblazen, bellenblazen, fluiten, enz.
- Bedenk samen met het kind een woord, gebaar of geluid om het kind eraan te herinneren door de neus te ademen.
- Plak/leg herinneringstekens op plaatsen waar het kind vaak komt.
- Beloon het kind als het zijn/haar best doet.
-
De tong wordt tijdens het slikken tegen of tussen de tanden geperst.
-
Het gebit ontwikkelt zich afwijkend.
Tijdens het spreken kan de tong tussen de tanden komen (slissen).
Het afwijkend slikken wordt voor of na het wisselen van de voortanden aangepakt.
- Bij gebitsafwijking, verwijzen naar een logopedist.
- Tijdens het eten laten kauwen met de lippen op elkaar.
-
Het zuigen op een duim, vinger of speen is normaal bij een baby en peuter, omdat zij nog een grote zuigbehoefte hebben.
Na de 4e maand neemt de zuigbehoefte langzaam af.
Rond het eerste jaar is de zuigbehoefte vrijwel verdwenen.
Blijft het kind daarna toch zuigen dan wordt het een gewoonte.
- Slappe mondmotoriek.
- Open mond en afwijkend slikken.
- Spreken met de tong tussen de tanden (slissen).
- Gebitsafwijking: ruimtes tussen de tanden, openbeet en overbeet.
- Spenen of duim- of vingerzuigen moeten zo snel mogelijk worden afgeleerd, liefst vóór de wisseling van de voortanden. Voorkom zuigen op school.
- Leg het kind uit waarom de zuiggewoonte niet goed is voor het gebit.
- Spreek een vast tijdstip af waarop het kind niet mag zuigen.
- Prijs het kind bij iedere vooruitgang, bijv. met een stickertje op de kalender.
- Ook kunt u een vingerpop of “vrolijke” pleister om de duim/vinger doen waarop het kind zuigt. Het kind moet dit wel zelf willen.
- Bedenk, als het kind al wat minder zuigt, een speciaal woord of gebaar om het eraan te helpen herinneren de duim uit de mond te doen.
- Stop met voorlezen zodra de duim in de mond gaat, al bent u midden in de zin bezig. (Spreek dit van tevoren wel af). Lees pas verder als de duim weer uit de mond gehaald wordt.
- Bespreken met de ouders.
- Bij aanhoudende zuigen en zichtbare gevolgen: verwijzen naar logopedie.
-
Wanneer boventanden te ver naar voren staan ten opzichte van de ondertanden, heeft het kind moeite met de lipsluiting.
Het kind sluit de mond niet met beide lippen maar met de boventanden op de onderlip.
- In stand houden van gebitsafwijking.
- Uitspraak /p/, /b/ en /m/ met de boventanden op de onderlip.
-
Verwijzen naar logopedie.
-
Enkele tips en oefeningen voor de lipsluiting:
- Neurie om de beurt een liedje en laat de ander raden welk liedje het is.
- Oefen ’t vasthouden van een spatel dwars tussen de lippen en niet tussen de tanden (bijv. tijdens tv-kijken of voorlezen).
- Lees een verhaal voor, maar stop als het kind de lippen niet goed op elkaar heeft. (Spreek dit wel van tevoren af!)
- Train de mond dicht te doen na het praten door middel van spelletjes. Bijv. memory en kwartetten: plaatje benoemen en meteen de mond dichtdoen.
- Bedenk samen met het kind een woord, gebaar of geluid om het kind eraan te herinneren de lippen goed te sluiten.
- Touwtje “trekken”. Maak aan beide uiteinden van een touwtje een flinke knoop vast (van een jas of zo). De beide spelers houden ieder een knoop vast achter de lippen (NIET achter de tanden!). En dan trekken maar!
-
Kwijlen is vaak het gevolg van slappe mondspieren en open mond.
Het kind slikt niet of het slikt met open mond waardoor het speeksel uit de mond loopt.
-
Vaak komt het kwijlen door te lang gebruik van de fles of de speen.
Hierdoor worden de mond- en tongspieren slap, wat er weer voor zorgt dat het kind moeilijker slikt.
Dit kan op latere leeftijd weer tot gevolg hebben dat het kind gaat slissen.
-
Verwijzen naar logopedie.
-
Door veelvuldig likken wordt de huid rondom de lippen schraal en rood.
Het kind doet dit aanvankelijk wanneer het spanning ervaart.
Over het algemeen gaat liplikken meestal vanzelf over.
-
Rode, droge en soms pijnlijke rand rondom de lippen.
- Bij ernstige roodheid verwijzen naar huisarts voor zalfje.
- Bij het liplikken als gevolg van spanning, wees alert of na verloop van tijd, wanneer de spanning verdwijnt, het liplikken geen gewoonte wordt.
- Gaat het liplikken niet over, praat er dan met de ouders (en het kind) over (problemen op school, vriendjes, etc? ). Komt u er niet uit samen, zoek dan hulp bij een psycholoog.
-
Nagelbijten wordt meestal veroorzaakt door spanning, opwinding of verveling.
- Nagelbijten verhoogt de kans op infecties omdat bacteriën en vuil direct in de mond van het kind komen.
- Bovendien kunnen vingers waarvan de nagels te kort zijn afgebeten, gaan ontsteken.
- Spreek met de ouders en geef de volgende adviezen:
- Nagels kortknippen.
- Leid het kind af als je ziet dat hij zijn vingers in zijn mond stopt.
- Plak pleisters om de vingers.
- Achterhaal de oorzaak: in welke situaties bijt het kind op zijn nagels? Voorkom onrust of zorgen bij het kind.